- fool
- n. gek, dwaas; clown, gekkemaker--------v. in de maling nemen; iemand beet nemen; malen; van woordspeling gebruik makenfool1[ foe:l]I 〈telbaar zelfstandig naamwoord〉1 dwaas ⇒ gek, zot(skap), stommeling2 〈geschiedenis〉nar ⇒ zot♦voorbeelden:1 more fool him • hij had beter kunnen wetenmake a fool of oneself • zich (dwaas) aanstellenmake a fool of someone • iemand voor de gek houdenbe fool enough to • zo dwaas zijn om te2 act/play the fool • gek doen¶ a fool for luck • een geluksvogelbe a fool for one's pains • stank voor dank krijgenbe a fool for • gek zijn op〈Brits-Engels〉 be a fool to oneself • zichzelf benadelenhe's nobody's/no fool • hij is niet van gisterenbe enough of a fool to • zo gek zijn om te〈spreekwoord〉 fools rush in where angels fear to tread • de meester in zijn wijsheid gist, de leerling in zijn waan beslist; 〈ongeveer〉de ekster wil zingen tegen de nachtegaalII 〈telbaar en niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉1 dessert van stijf geklopte room, ei, suiker en vruchten————————fool2〈bijvoeglijk naamwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉1 dwaas ⇒ stom————————fool3I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 gek doen2 lummelen ⇒ lanterfanten♦voorbeelden:1 stop fooling, please • hou alsjeblieft op met die grappen(makerij)fool (about/around) with • spelen met; flirten met2 fool about/around • rondlummelen, aanrommelenII 〈overgankelijk werkwoord〉1 voor de gek houden ⇒ ertussen nemen2 (aangenaam) verrassen♦voorbeelden:1 he fooled her into believing he's a guitarist • hij maakte haar wijs dat hij gitarist is
English-Dutch dictionary. 2013.